Vraagstukken oplossen met vergelijkingen

Los de volgende vraagstukken op controleer daarna je oplossingen door ze in te geven in de antwoordzinnen. Een goed antwoord wordt beloond met :-) , een foutief antwoord geeft :-( als resultaat.

  • Een getal met 10 vermeerderen geeft hetzelfde resultaat als het drievoud met 20 verminderen. Bereken dit getal.
    Antwoord: het getal is .
  • Hilde is tweemaal zo oud als Karolien. Drie jaar geleden waren ze samen 36 jaar. Hou oud is ieder nu?
    Antwoord: Karolien is nu jaar, Hilde is nu jaar.
  • Wim bezit 64 € meer dan Bob. Als Bob er 200 € bijkrijgt (van zijn broer), dan bezit hij dubbel zoveel als Wim. Hoeveel hadden ze elk?
    Antwoord: Bob bezit €, Wim heeft €.
  • Jan en Piet gaan naar de kermis. Piet heeft 3 keer zoveel geld als Jan. Als ze elk 5 € uitgegeven hebben heeft Piet zelfs vier keer zoveel als Jan. Hoeveel geld hadden ze elk meegenomen?
    Antwoord: Jan had €, Piet had €.
  • Mijn oudste broer is vier jaar ouder dan mijn jongste broer. Mijn vader is 12 jaar minder dan het dubbel van de leeftijd van mijn jongste broer. Samen zijn ze 152 jaar oud. Hou oud zijn ze elk?
    Antwoord: de jongste broer is jaar, de oudste jaar en de vader is jaar.
  • Het vijfvoud van de leeftijd die Johan twee jaar geleden had is gelijk aan het drievoud van de leeftijd die hij over vier jaar zal hebben. Hoe oud is Johan nu?
    Antwoord: Johan is nu jaar.
  • Een directeur wil een bedrag onder zijn arbeiders verdelen. Geeft hij ze elk 75 €, dan houdt hij 625 € over, geeft hij iedereen 87,5 € dan komt hij 500 € tekort. Hoeveel arbeiders zijn er?
    Antwoord: er zijn arbeiders.
  • De lengte van een rechthoekig stuk grond is 50m meer dan het dubbel van de breedte. De omtrek is 1600 m. Bereken lengte en breedte.
    Antwoord: de breedte is m, de lengte is m.
  • Een vader is nu dubbel zo oud als zijn dochter. Elf jaar geleden was hij nog 3 keer zo oud als zijn dochter. Hoe oud zijn ze nu?
    Antwoord: de dochter is nu jaar, de vader jaar.
  • In een gelijkbenige driehoek is de opstaande zijde 3 keer zo lang als de basis. De omtrek is 49 cm. Bereken de lengtes van de zijden.
    Antwoord: de basis is cm; de opstaande zijden cm.
  • Een positief getal is een derde van een ander. Trek je het grootste getal af van 80, dan bekom je het kleinste getal verminderd met 4. Welke zijn die getallen?
    Antwoord: het grootste getal is , het kleinste .
  • Bepaal twee getallen waarvan de som 250 is en het ene getal 11 minder is dan het dubbel van het andere getal.
    Antwoord: het kleinste getal is , het grootste is .
  • In een filmzaal zitten 400 toeschouwers. Volwassenen betaalden 4,5 €, kinderen 3,5 €. Als er 1480 € in kas is, hoeveel kinderen zitten er dan in de zaal?
    Antwoord: er waren kinderen in de zaal.

Terug naar ...

Wiskundehoekje 1ste graad Wiskundehoekje 3de jaar Wiskundehoekje 4de jaar Wiskundehoekje 3de graad Wiskundehoekje inhoud